1 December betekent in spoorwegmiddens de viering van de patroonheilige van (onder andere) 'de cheminots', Saint-Eloi / Sint-Elooi.
In mondeling Frans werd het woord "cheminot" voor het eerst gebruikt om een arbeider aan te duiden die over de weg reed om werk te vinden,
Eigenlijk was het een vagebond, een bedelaar die op het platteland ronddoolde.
Het woord werd toen gespeld als "chemineau".
Het werd later gebruikt om te verwijzen naar werknemers van de spoorwegen omwille van het feit dat die beroepshalve veel langs de sporen liepen. Ze ploeterden zich een weg langs de sporen als het ware.
Tegenwoordig duidt deze algemene term elke persoon aan die in dienst is van een spoorwegvervoerbedrijf.
In het bijzonder dus de mensen van Infrabel, die dagdagelijks letterlijk met metaal bezig zijn, maar bij uitbreiding ook de andere medewerkers van 'den ijzeren weg'.
Maar wie was nu deze brave man, aan wie de 'cheminots' hun feestdag te danken hebben?
Eloi de Noyon (Eligius in het Latijn) (°ca. 588 - +1 december 659) was Bisschop van Noyon, goudsmid en had ook een ambt als Minister van Financiën van Dagobert I.
Hij wordt bij de katholieken gevierd op 1 december, terwijl hij in Parijs herdacht wordt op 25 juni.
Eligius van Noyon is dus omstreeks 588 in Chaptelat, bij Limoges, geboren.
Reeds van voor zijn geboorte leek de knaap voorbestemd te zijn voor grote daden, want volgens de legende zag zijn moeder, Terrigie, toen ze van hem zwanger was, in haar dromen tot drie keer toe een arend op zich afkomen om dan telkens een angstaanjagende kreet te slaken. Badend in het zweet schrok ze dan wakker.
Ze ging om raad bij een priester die haar uitlegde dat dit betekende dat ze het leven zou schenken aan een zoon die door God uitverkoren zou zijn, en die ze daarom Eligius (de uitverkorene) moest heten.
Het Latijnse werkwoord 'eligere' = uitkiezen
Zo geschiedde.
Omdat de jonge Elooi goed met zijn handen kon werken, iets wat hij misschien meegekregen had van vader Eucher, die pottenbakker was stuurde zijn vader hem in de leer bij een goudsmid in Limoges.
Zodra hij de knepen van het vak kende, trok hij de wereld in en zo kwam hij in Parijs in contact met koning Clotarius II.
Deze koning wilde op zekere dag een gouden troon laten smeden. Geen van de gevestigde goudsmeden durfde deze speciale opdracht aannemen want ze vreesden de woede van de koning als de afgewerkte troon hem niet zou bevallen.
Het nieuws verspreidde zich en toen Elooi dit hoorde, meldde hij zich meteen en nam de opdracht aan.
Hij kreeg van de koning goud, zilver en edelstenen ter beschikking en hij begon meteen enthousiast en strijdvaardig aan dit speciale werkje.
Deze was meteen vol lof en was heel verwonderd toen Elooi even later nog een tweede, even mooie, troon liet zien terwijl hij zei : “Ik had nog materiaal over om een tweede troon te maken.”
De koning prees zijn eerlijkheid en stelde hem aan tot 'muntmeester van Marseille', wat ook meteen een plaats in de hofhouding betekende.
Vanaf dat ogenblik verbleef Elooi aan het koninklijk hof, eerst onder Clotarius II, en later onder diens opvolger Dagobert.
Deze benoemde hem tot belangrijkste adviseur en belastte hem dan ook met politieke opdrachten.
Natuurlijk wekte hij hierdoor haat en afgunst op bij diegenen die het met de wet en de moraal niet zo nauw namen.
De faam van Eligius verspreidde zich heel snel en ambassadeurs betoonden hem eer alvorens de koning met een bezoek te vereren.
Het 'leuke leven' aan het hof beviel Elooi evenwel niet echt en hij zou liever in een klooster ingetreden zijn. Koning Dagobert liet zijn raadgever echter niet gaan.
Toen Eligius kans zag om de Bretoense koning Judicaël over te halen zich te onderwerpen aan het Frankische gezag, steeg zijn invloed nog verder.
Hij gebruikte zijn bekendheid om geld in te zamelen voor de armen en om Romeinse, Gallische, Bretonse, Saksische en Moorse slaven vrij te kopen die dagelijks in Marseille werden aangevoerd.
Ook stuurde hij dienaren uit om de lichamen van de terechtgestelde misdadigers een fatsoenlijke begrafenis te bezorgen.
Verder werd hij, samen met zijn vriend Audoënus (ook bekend als Dado of Ouen), aan het hof gezien als iemand met een respectvolle levenswijze, omdat hij leefde overeenkomstig de regels van het Ierse kloosterleven, in Gallië bekendgemaakt door Columbanus.
Hij voerde deze leefwijze ook in het klooster van Solignac, dat hij in 632 stichtte, en in het nonnenklooster van Parijs.
Verder liet hij ook nog de basiliek van Paulus in Parijs bouwen en maakte hij werk van de restauratie van de basiliek van Saint-Martial .
Hij liet kerken bouwen gewijd aan Martinus van Tours, de patroon van de Franken, en Dionysius van Parijs, de patroonheilige van de koning.
De woning van Elooi ? Die kon men gemakkelijk vinden door de armen te volgen.
Zijn deur stond immers altijd open om hen te spijzigen en te kleden.
Zijn deur stond immers altijd open om hen te spijzigen en te kleden.
Na de dood van Dagobert kon Elooi eindelijk zijn zin doordrijven en zijn geestelijke roeping volgen.
Samen met Audoënus verliet hij het hof, en beiden werden tot priester gewijd in 640.
Bij het overlijden van Acharius, de bisschop van Noyon-Tournai, kwam de bisschopzetel van Noyon vrij en,al vrij snel werd duidelijk dat het volk hem wel zag zitten als hun nieuwe bisschop.
Hij bereidde zich zeer ernstig voor op deze nieuwe taak en werd in 641 tot bisschop gewijd, tot groot jolijt van zowel de geestelijkheid als het volk.
Hij stelde zich tot doel de heidenen te bekeren. Het grootste gedeelte van de bewoners van zijn bisdom waren immers ongelovig.
Omdat zijn diocees zich ook over Vlaanderen uitstrekte kwam hij ook regelmatig in onze streken op bezoek. Hij richtte zich hier dan ook op de Ierse kerstening van de Vlamingen (Morinen en Menapiërs), de inwoners van Antwerpen en Brabant (zoals de Nerviërs), de Friezen en ander barbaarse stammen langs de kust.
Ooit ging hij op bezoek bij de bouw van een kerk. Toen hij bij de bouwplaats arriveerde, zag hij hoe een bruine beer met veel gebrul uit het bos te voorschijn kwam op het ogenblik dat er arbeiders aankwamen met een ossenspan geladen met bouwstenen. Bij het zien van de beer sloegen de arbeiders op de vlucht zodat de beer de os velde en begon op te peuzelen.
Woedend richtte Elooi zich tot de beer en sprak : “Jij hebt de os gedood, nu kunnen de mensen geen stenen meer aanvoeren voor het huis van God. Van nu af aan zal jij de kar trekken.” En zo geschiedde. Als een lam liet de beer zich elke ochtend voor de kar spannen en pas toen de kerk voltooid was werd hij vrijgelaten.
Het zou trouwens niet het enige voorval zijn dat Elooi linkt aan dieren.
Zo is er ook nog de legende van toen Sint-Elooi nog bisschop was en af en toe op inspectie ging naar zijn veraf gelegen parochies.
Zo kwam hij op een dag ook in Brugge aan. Hij bezocht er de kerk die hij eerder had laten bouwen, maar hij wilde vooral zijn prachtige, witmarmeren beeld zien dat hij besteld had om onder de predikstoel te plaatsen, want de gelovigen zouden hem op die manier nog lang kunnen bewonderen.
Daarna reed hij door de Smedenstraat naar de Smedenpoort om langs daar verder naar Oudenburg te rijden.
Nog voor hij de poort bereikt had verloor zijn paard echter een hoefijzer.
De bisschop, die vroeger zelf nog smid geweest was, besloot op zijn stappen terug te keren want in de Smedenstraat had hij een smidse gezien. Boven de deur was hem een bord met de tekst “Ik ben meester boven alle meesters” opgevallen.
Hij klopte aan en ging de smidse binnen. Die smid was een boom van een vent en een ketter van jewelste, en begon al te vloeken van zodra hij de bisschop met zijn sneeuwwit paard in de smidse zag binnenkomen.
Deze laatste zei: “Man, ik zie dat je niet veel tijd hebt. Als je ’t niet erg vindt zal ik zelf wel een ijzer onder dat paard slaan. Mag ik even jouw materiaal gebruiken?”
Vloekend en grijnslachend antwoordde de smid dat hij wel eens wou zien wat de priester met fijne, witte handjes er zou van terechtbrengen.
Sint-Elooi zette daarop zijn mijter op een schap en verwisselde zijn bisschopsmantel voor een schootsvel.
Hij trok een dolk en sneed in één reep de achterbil van het paard af en legde het op het aambeeld. Tot grote verbazing van de smid was er geen druppel bloed te zien. Het paard bleef onverstoord, dromend van mooie weides met hemelse haver, op drie benen staan.
Tot grote verbazing van de smid had Elooi ondertussen ook het vuur al goed aangewakkerd. Het ijzer gloeide dat de vonken eraf ketsten en de bisschop begon de moker te zwaaien en het ijzer te bewerken als een pro.
In een mum van tijd was het hoefijzer volgens de regels van de kunst aan de voet van het paard geslagen.
De smid - die helemaal niet in mirakels, toverij, spoken of heksen geloofde - was benieuwd wat er verder zou gebeuren. Sint-Elooi nam de paardenvoet, liep ermee naar zijn schimmel, zette het been er gewoon weer aan en kletste met zijn vlakke hand op de paardenbil.
Het paard keek dankbaar naar zijn meester en hinnikte van blijdschap.
Dat had die ketterse smid nog nooit meegemaakt. “Gezien?” lachte Elooi vriendelijk, “zo moet je paarden beslaan man!”
De bisschop was nog maar net achter de hoek van de smidse verdwenen, of de smid greep zijn mes, sleep het vlijmscherp en liep naar 't paard van Brugse burgemeester, die net op dat moment aankwam om zijn ros te laten beslaan.
Het was een grote, zwarte hengst. De smid had alle moeite van de wereld om het in de hoefstal te krijgen, maar met de methode van die vreemde reiziger moest het beslaan van het paard een fluitje van een cent zijn...
Hij greep het paard bij zijn staart en begon in de bil te snijden gelijk een slachter. Het bloed spatte uiteraard in het rond!
Het gepijnigde paard stampte en steigerde en sloeg de hoefstal in wel duizend stukken.
De woedende burgemeester trok zijn zwaard en brulde dat hij de smid zou laten boeten voor dergelijke barbaarse praktijken.
De smid besefte dat hij een stommiteit van jewelste had begaan, en stond daar dan met het bloedende paardenbeen in de handen.
Het ongelukkige paard lag met zijn drie andere benen in de lucht te spartelen van de pijn. Het bloedde als een gekeeld varken en de burgemeester van Brugge was een beroerte nabij.
De radeloze smid spurtte weg van de plaats van gebeuren, Sint-Elooi achterna.
Gelukkig was die de Smedenpoort nog niet uit.
Hij stond zijn witte paard wat te borstelen want eigenlijk had hij de komst van de smid ook wel een beetje afgewacht.
De smid viel op zijn knieën neer, vroeg vergiffenis voor zijn arrogante gedrag en smeekte de bisschop om mee te komen en het paard van de burgemeester te helpen.
Sint-Elooi kwam dadelijk mee. Van een heilige kon je natuurlijk moeilijk anders verwachten. In de smidse pakte hij de paardenbil, sloeg er in de gauwte een kruis over, plakte de bil weer aan 't paard zijn gat, en gaf er nog een stevige klets bovenop. Gezwind alsof er nooit iets gebeurd was sprong het dier weer recht.
“Smid, onthoud het goed”, kijfde Sint- Elooi, “Met Gods hulp kan je alles”.
De zwaar aangeslagen smid knikte deemoedig. Hij heeft zich bekeerd en boven zijn inkomdeur liet hij een bord aanbrengen met de tekst “God is meester boven alle meesters”.
In de Smedenstraat in Brugge is trouwens nog altijd het huis te zien waar vroeger deze smidse stond, en boven de deur hebben de smeden een beeltenis van Sint-Elooi laten aanbrengen. Het huis en het beeld staan er nog steeds.
Eligius wandelde vaak langs de wegen en gebruikte daarbij steeds een stok. Toen hij tijdens één van zijn tochten een greppel over diende te steken, brak deze bijna door.
Hij ging op zoek naar een smederij waar men er een ijzeren band omheen kon leggen, zodat hij de wandelstok weer zou kunnen gebruiken.
Toen hij na wat zoekwerk uiteindelijk een smid gevonden had vroeg hij om het karweitje voor hem op te knappen. Hij kreeg hierop een heel nors en negatief antwoord. Voor dergelijk prutswerk had de smid geen tijd.
Eligius verliet de smidse en trof buiten een stokoude vrouw die hem vertelde dat de smid altijd al een verwaande man was geweest die men moest aanspreken met de titel “Baas boven baas” (herinnert U zich nog de vorige legende : 'Ik ben meester boven de meesters'?)
Eligius ging terug naar de smidse, begroette de smid met “baas boven baas” en pas daarna wou die de wandelstok wel herstellen.
Alvorens weg te gaan riep Eligius de oude vrouw naar binnen, greep haar rond het middel, hield haar boven het laaiende smidsvuur en zette haar als knappe, jonge deerne weer op de grond. Hierop ging hij naar buiten en vervolgde zijn weg.
Verbaasd keek de smid zijn ogen uit op de gracieuze verschijning die nog steeds voor hem stond…
Nu had de smid een verschrikkelijk lelijke vrouw en onmiddellijk haalde hij haar uit haar keuken en deed met haar precies hetzelfde wat hij de heilige met de oude vrouw had zien doen.
Haar kleren vatten uiteraard onmiddellijk vuur.
Ze kermde verschrikkelijk en aan één kant was ze al helemaal verkoold.
De smid zag het ellendige van zijn daad in en vloog naar buiten om de vreemdeling te zoeken die hij had willen na-apen.
Hij zag in de verte nog juist zijn hoofd boven het gewas. Eligius keerde op zijn verzoek met hem terug en toen hij de smidsvrouw zag genas hij haar brandwonden.
Hij schudde echter het hoofd toen de smid vroeg er ook een mooie, jonge maagd van te maken.
Hij schudde echter het hoofd toen de smid vroeg er ook een mooie, jonge maagd van te maken.
In 654 stemde Eligius in met de toewijzing van de immuniteit aan de abdij van Saint-Denis in Parijs, waardoor deze een eigen rechtspraak kreeg.
In zijn eigen bisschoppelijke stad Noyon liet hij een nonnenklooster bouwen.
Dat hij een kundig vakman en groot kunstenaar was, bewees hij door onder meer reliekschrijnen te maken voor Germanus van Auxerre, Genoveva van Parijs en Martinus van Tours. Aan zijn kunsten als edelsmid kon dus zeker al niet getwijfeld worden, want het werden allemaal meesterwerken.
Sint-Elooi staat dus garant voor heel wat kunstwerken, maar (en dat is hiervoor ook al gebleken) ook voor heel wat legenden en verhaaltjes.
Het is op 1 december 659 dat hij na een korte ziekte stierf in Noyon.
Men wilde het lichaam naar de abdij van Chelles brengen, maar dat bleek zo zwaar te zijn dat zelfs 10 mannen het nog niet konden optillen.
Toen men echter besloot om het naar Saint Loup te Noyon te gaan begraven, de thuisbasis van de Heilige, woog het ineens vederlicht. Eén man bleek voldoende om het te dragen dragen.
Na de dood van Elooi bleef de verhalenmolen echter nog verder draaien.
Na het verhaal van de spectaculaire 'beslaging' en 'de stok', hier ook het verhaal dat vertelt over een paard dat hem zelf had toebehoord.
Eén van de paarden die toebehoorden aan Elooi, werd na de dood van zijn meester toegewezen aan de pastoor die de kathedraal van Doornik beheerde.
Mommelinus, de bisschop die Eligius opvolgde, zei echter dat het, bekijk het als een erfenis, zijn paard geworden was. Hij liet het dier dan ook stante pede weghalen. De pastoor verzette zich niet, maar bad tot Eligius.
Zijn gebeden werden blijkbaar verhoord, want nauwelijks was het paard in het bezit van Mommelinus of het liep mank en zag er zwak en ziek uit. De bisschop ontbood een paardenmeester en vroeg hem alles te doen om het paard te genezen.
De man deed alles wat hij kon, maar geen enkele remedie bracht uitkomst.
Het werd alleen maar erger en het beest stampte naar iedereen die maar dichterbij kwam.
Daarom besloot Mommelinus om het weg te geven aan een nobele dame.
Toen deze echter een eerste rit met het dier maakt, bokte en sprong dit zo hevig, dat zij op de grond gesmeten werd.
Furieus bezorgde ze het paard met de nodige verwijten aan de bisschop terug.
Er bleek dan ook niets anders op te zitten dan het paard terug aan de pastoor te geven, die het blijmoedig ontving.
Nog maar was het paard op zijn oude stal, of het werd weer rustig en tam en het leek wel of het niet ouder kon worden.
Volgens de legende bouwde Eligius, omstreeks 646 een kleine kapel op de plek waar nu de Sint-Salvatorskathedraal staat. Historisch gezien is de kerk gesticht in de 9de eeuw door de oudere parochie Snellegem, die wellicht op Sint-Elooi teruggaat.
Centraal in het koor staat het zilveren reliekschrijn van Sint-Elooi (1612) van de Brugse edelsmid Jan Crabbe, die ook het grote schrijn van het H. Bloed maakte.
In de Smedenstraat staat zijn beeld in een nis van het huis Sint-Elooi.
Sint Eloois feestdag is ondertussen uitgegroeid tot een echte kermis, met ook een grote betekenis voor de verliefde paren; een winterse Valentijnsdag als het ware.
Hier zijn twee symbolen van groot belang : Het hoefijzer en het klavertje vier, twee gelukbrengers.
We krijgen in de volksmentaliteit een vermenging van Sint Elooi, vooral bekend als smid/metaalbewerker, met de heidense Wodan, die ook wel een met vuur en bliksemschichten speelde.
Wodan of Thor, de god van het vuur, kwam rond de feestdag van Sint Elooi naar de aarde afgezakt, en liep hier dan rond, samen met de dode voorvaderen.
Ter gelegenheid van deze gebeurtenis organiseerden de hier levende Saksen en consoorten maaltijden en drankorgiën om hun voorvaderen (en vooral zichzelf) te spijzen (en vooral te laven).
Ter gelegenheid van deze gebeurtenis organiseerden de hier levende Saksen en consoorten maaltijden en drankorgiën om hun voorvaderen (en vooral zichzelf) te spijzen (en vooral te laven).
De traditie van hun Heilig bier zouden ze immers niet zo maar laten varen.
Als de goden op de aarde rondliepen was diegene die met vuur speelde, de smid, ook gemachtigd om ringen te smeden en om jonge koppels in het echt te verbinden. Vandaar ook de benaming 'winterse Valentijn'
In het Schotse ‘Gretten en Green’ is deze traditie trouwens nog steeds bestaande.
De Heilige Eloi staat ook garant voor enkele zegswijzen :
"Als je op Saint-Éloi je hout verbrandt, heb je het drie maanden koud",
"Saint-Éloi, van de gulzige zon, geeft ons drie dagen mooi weer. "
"Op Saint-Éloi wint de nacht van de stralende dag"
"Als Saint-Éloi arriveert, ploeger, kun je thuis blijven. "
“Op Saint-Éloi worden de dagen langer met de roep van een gans. »(Gezegde van Hurepoix ).
“Saint Éloi de hebzuchtige, zijn feest komt twee keer per jaar. "(Gevierd op 1 december - St Eloi "de strengen" en 25 juni - St Eloi "aardbeien").
Deze uitspraken betreffen de “Saint-Éloi d'Hiver” ook wel de “Saint-Éloi des Pauvres” genoemd; de "Saint-Éloi d'Été" of "Saint-Éloi d'Été" wordt gevierd op 25 juni ( patroonheilige van hoefsmeden, smeden, dan bij uitbreiding, voermannen, ploegers en boeren).
De heilige wordt op drie manieren afgebeeld:
- als hoefsmid met nijptang, hamer en aambeeld, soms ook met een paard;
- als goudsmid met kelk en/of gouden ring, symbolen van de religieuze en burgerlijke edelsmeedkunst.
- als bisschop vergezeld van bovenvermelde attributen, maar ook met een hamertje met daarop een kroontje als teken van koninklijke muntmeester.
Patronaten :
Hij is, naast patroon van de 'cheminots', ook patroon van alle ambachtslieden die met een hamer werken en/of met ijzer werken zoals :
mijnwerkers en timmerlui,
hoef- en edelsmeden;
munters, numismatici en muntenverzamelaars (van hieruit ook van armen in geldnood);
graveurs en horlogemakers;
blikslagers,
scharenslijpers,
sloten-, klokken- en messenmakers;
ijzerdraaiers,
metaalbewerkers
betonvlechters;
werktuigkundigen,
mecaniciens,
elektriciens,
lampenmakers
informatici;
koetsiers, koets- en wagenmakers (en daardoor in de moderne tijd ook van garagehouders);
zadelmakers,
paardenhandelaren, pachters, boeren, landbouwers, knechten; voerlui en vrachtrijders; vee- en dierenartsen;
bewakers en veiligheidspersoneel.
Hij is beschermheilige van de paarden en wordt aangeroepen tegen veeziekten (vooral paarden), epidemieën, kindergeschreeuw, steenpuisten, steenzweren, zenuwziekten, zweren. Daarnaast neemt men tot hem zijn toevlucht bij geldgebrek.
Hij is patroon van de Belgische plaatsen Sint-Eloois-Vijve (Waregem) en Sint-Eloois-Winkel (Ledegem).
In Lanefe-Walcourt, Luik en Sempst geniet hij bijzondere verering.
In Rijmenam (bij Mechelen) herdenkt men de overbrenging van zijn relieken in l739 met paardenzegeningen en processies op de zondag na 24 juni.
Op de zondag van of na 23 juni vindt in Maarke (Vlaanderen) een processie voor hem plaats.
Op de zondag na 29 juni worden in Leeuwergem en Tielrode (Vlaanderen) Eligiusprocessies gehouden met paardenzegening.
Een soortgelijke processie vindt in Temse plaats op de laatste zondag van juni en in Merelbeke en Vosselare op de eerste zondag van juli.
Op de tweede maandag na 6 juli organiseert de Elooisgilde van Pittem (Vlaanderen) de Zotte-Maandagstoet.
Ook Meise en Antwerpen hebben op of rond zijn feestdag een St Elooisviering.
In Frankrijk is zijn bisschopsstad Noyon vanouds het centrum van zijn verering.
Nog één anekdote om af te sluiten :
Toen in 1188 de pest heerste in de buurt van de Noord-Franse steden Béthune en Beuvry, verscheen Sint Eligius in een droom aan twee smeden: Germon uit Beuvry en Gauthier uit het buurtschapje St-Pry bij Béthune.
Zij kregen de opdracht een broederschap op te richten die zich zou bezighouden met het eerbiedig begraven van doden: de zogeheten ‘Confrérie des Charitables’.
De twee mannen bezegelden hun belofte met een onderlinge handdruk.
De broederschap bestaat tot op de dag van vandaag.
In de kerken van Beuvry en Béthune bevinden zich ramen en altaren waar dit voorval staat afgebeeld.
De Pardon des Chevaux (paardenviering) te Saint-Éloy (dep. Côtes-du-Nord) vindt plaats op de eerste zondag van september.
Bronnen :
Industriecultuur.be
heiligen.net
brugselegenden.be
goudenzilvesmidsgilde.nl
carholic.org
brugselegenden.blogspot.com
kenteringen.nl
afbeelding 'operatie' paard : 'Het wonder van Eligius', 1490-'92, Sandro Botticelli, Galleria Degli Uffizi, Florence
afbeelding St Elooi glasraam : facebook 'Army Chaplaincy Belgium'
afbeelding 'Cheminots' : Une BD de Isidore Roland et André Juillard chez Temps Actuels - 1982
Geen opmerkingen:
Een reactie posten